‘Je gaat het pas zien als je het door hebt,’ is een bekende uitspraak van wijlen Johan Cruijff. En zo is het. Voor natuur hoef je de stad niet uit, het is echt overal – als je maar kijkt. Op de Dag van de Architectuur, begin juni, zette BLASt twee fietstochten uit langs meer dan dertig bekende en minder bekende groene plekken in Breda. Deelnemers waren echt verrast over de rijke variëteit aan flora en fauna in de stad.
Waar ik woon, net buiten het centrum, haakt het riviertje de Mark aan bij de singels. In het riet loert vaak een reiger op zijn prooi, in het water zwemmen eenden, ganzen, waterhoentjes, futen. De oude lindebomen herbergen talloze insecten, kraaien en eksters leren er hun jongen vliegen. Een boomkruiper peutert een spinnetje uit de schors, een rat schiet schichtig weg door het hoge gras. Soms neemt een hongerige meeuw een duikvlucht, snackt een donzig kuiken. Ook dat is natuur.
Achter, in mijn slordige stadstuintje, is het dankzij een boom en wat struiken een komen en gaan van vogels – vaste bewoners als duiven, mussen, merels en meesjes maar ook bontgekleurde wintergasten en af en toe een invasie van staartmezen, die luid kwetterend de boel op stelten zetten en even snel weer verdwenen zijn. Onder een emmer wonen twee padden, tussen een stapeltje keien scharrelt vaak een muisje rond. ‘s Zomers hoog in de lucht zwaluwen, een verdwaalde roofvogel en, later op de avond, vleermuizen.
Op mijn vaste rondje met de hond zie ik telkens iets nieuws. Zo zwom er twee jaar geleden een grote beverrat met krachtige slagen tegen de stroom in door de singel. De beverrat, die oorspronkelijk naar Europa werd gehaald door pelsfokkerijen, wordt als een plaag beschouwd – hij ondergraaft dijken – maar wat een prachtig, sierlijk dier, met zijn sterke, gestroomlijnde lijf en glanzende vacht. En pasgeleden kroop op hoekige, hoge poten nog zo’n nieuwkomer voorbij – een rode Amerikaanse rivierkreeft.
Maar mijn favoriete ‘stadsdier’ is de schuwe, felblauwe ijsvogel, een opvallende verschijning, die regelmatig een uitstapje maakt vanuit het Markdal de stad in. Daarbij volgt ze de loop van de rivier. Soms zit ze roerloos op een paaltje bij de Hirdesbrug, soms op een overhangende tak naast de Arsenaalpadbrug. Maar meestal flitst ze als een blauwe schicht laag over het water voorbij.
Nog nooit de glinsterende rug van een beverrat door de singel zien glijden, of zo’n felblauwe ijsvogel onder een brug door zien scheren? Aan de beestjes ligt het niet, ze zijn er echt. Om met Cruijff te spreken: ‘Als je ergens niet bent, ben je óf te vroeg óf te laat.’