Inmiddels werk ik zo’n dertig jaar als architect en heb ik in mijn carrière veel welstandscommissies bezocht. Voor een kleine verbouwing aan de achterzijde van een rijksmonument in Rotterdam stond ik ooit voor een commissie van zo’n twintig architecten van naam die mij drie keer terug lieten komen omdat ze de positie van een raam nog net niet spannend genoeg vonden. Voor de realisatie van een gigantisch woon-zorgcomplex in Tilburg had ik één presentatie nodig voor een commissie van vier architecten. Deze voorbeelden onderstrepen de contrasten en willekeur.
Welstandscommissies bestaan uit architecten met elk hun persoonlijke drijfveren. Sommige architecten hebben geen drukke beroepspraktijk en verdienen op die manier ‘een centje bij’. Er zijn architecten die zitting nemen omdat het een zekere macht en aanzien geeft. Je oordeelt immers over de plannen van collega’s. Er zijn zelfs architecten die helemaal geen beroepspraktijk hebben en van welstand hun beroep hebben gemaakt. Architecten die puur uit ideologie – het bijdragen aan een betere gebouwde omgeving – zitting nemen in een welstandscommissie zijn er uiteraard ook.
In veel gevallen kunnen de commissieleden het niet nalaten om vanuit een meester-leerling positie zelf het potlood ter hand te nemen om het ontwerp aan te passen aan hun persoonlijke smaak. Dit betekent gelukkig niet dat er geen goede, opbouwende kritiek bestaat, en er zijn ook veel commissieleden die op een heel integere manier kijken naar de ingediende plannen.
Is welstand in de huidige vorm overbodig? In mijn ogen wel.
Het doel van welstand is het bewaken van de kwaliteit van de gebouwde omgeving. De vraag is waar die kwaliteit voor staat. Is kwaliteit wat de meerderheid van de bevolking aanspreekt of zit kwaliteit in het innovatieve karakter van het gebouwde of in de samenhang met de omgeving? Om die reden zijn er vandaag de dag welstandsnota’s die de ambities en de gewenste ontwikkeling toetsbaar maken. Wat echter vandaag de dag verguisd wordt, is voor volgende generaties Unesco werelderfgoed. Talloze voorbeelden wereldwijd getuigen hiervan.
Onder het architectuur‘bewind’ van de overheid is zelfs in de recente geschiedenis bijzonder veel erfgoed vernietigd, kijk alleen maar naar Breda. De steden die geen geld hadden voor aanpassingen of geen visie hadden en alles bij het oude lieten, staan nu genoteerd als Unesco erfgoed. Niet dat dat een doel op zich is, maar het leert ons dat de overheid als bewaker van het culturele erfgoed de zaken niet voldoende onder controle heeft en dat de bestuurders van toen ook niet in de toekomst konden kijken.
Wat levert welstand ons op? Is de architectuur in Nederland nu zo veel hoogstaander dan de architectuur in metropolen zoals bijvoorbeeld Vancouver, New York of Tokyo? Of prachtige steden dichterbij zoals Antwerpen en Gent? Waar iedereen altijd kijkt naar de ambitie, kennis en kunde van de architect/ontwerper, wordt vaak vergeten dat de ambitie van de opdrachtgever/bouwheer van minstens gelijke zo niet grotere invloed is op de kwaliteit van het gebouwde.
De geschiedenis en de vergelijking met voornoemde steden leert dat welstand in Nederland zijn doel voorbij schiet. Is het niet veel interessanter om kennis te delen onder vakgenoten en elkaar op een kritische, positieve manier tot betere ontwerpen te stuwen? Een denktank waarbij ieder een project meeneemt en bespreekt en waarin kennis wordt gedeeld. Dit zou onderdeel kunnen worden van de mogelijkheden waarmee architecten jaarlijks studiepunten halen voor de Stichting Bureau Architectenregister. Een mooie extra dimensie voor een architectuurplatform als BLASt bijvoorbeeld, mocht zoiets geformaliseerd worden.
Kortom, welstand hangt naar mijn gevoel nauw samen met onze angst voor veranderingen, angst voor het avontuur. De behoefte aan controle en beheersbaarheid van onze maatschappij. Een diep gewortelde cultuur in ons calvinistische Nederland, waar iedereen wil meebeslissen.
Om architectuur in ‘bedwang’ te houden biedt onze stedenbouwkundige cultuur al meer dan voldoende context. Maar ook aan die cultuur valt nog heel veel te vereenvoudigen.
illustratie: Ron Kuijstermans