Als de avond valt druppelen de geïnteresseerde bouwprofessionals langzaam binnen op het iconische Stadsbalkon in de Tilburgse LocHal. Hier wordt vanavond de programmalijn Nieuwe Verbindingen afgetrapt, die het Tilburgse architectuurcentrum CAST en zijn Bredase evenknie BLASt de komende maanden verkennen. Dat doen de twee architectuurcentra in samenwerking met gemeenten die actief zijn binnen de Stedelijke Regio Breda-Tilburg, of SRBT.
Aan de hand van een door de provincie reizende tentoonstelling en verschillende Regiogesprekken is het de bedoeling dat professionals en inwoners samen meer kansen met elkaar verbinden. De expositie geeft historische context en informatie over verschillende gebieden in de regio, zoals overdekte winkelcentra en industriegebieden, en de kansen die er zijn om daar nieuw leven in te blazen. Iedereen die de expositie bezoekt kan er zijn eigen suggesties voor de regio achterlaten.
De Tilburgse wethouder stedelijke ontwikkeling Bas van de Pol opent de expositie. ‘Regionale samenwerkingsverbanden zijn een gek gegeven, maar wel heel krachtig. De SRBT bestaat uit 19 gemeenten die natuurlijk met elkaar verbonden zijn: mensen maken daar op een natuurlijke manier gebruik van, om te winkelen, te sporten, noem het maar op. Dat lijkt me de beste basis om een regio te willen zijn.’
Die samenwerking werpt ook al vruchten af, denkt de wethouder. De A58, die tussen Tilburg en Breda loopt, had namelijk verbreed moet worden. Wegens de stikstofdiscussie en de waarde van het Ulvenhoutse Bos, blijft dat project voorlopig op de plank liggen. ‘Daar was wel geld voor gereserveerd, maar dat steken we nu in andere slimme dingen: snellere fietsroutes of betere investeringen in hoogwaardig OV.’ Het is een voorbeeld van hoe je beter tactisch kunt nadenken als een plan strandt.
De naoorlogse wijk in transitie
Maar de SRBT is veel meer dan een bestuurlijke samenwerking alleen, willen stedenbouwkundigen Marco Visser van Tilburg en Peter van Schie van Breda maar aangeven. ‘Wij noemen onszelf het ontwerpteam. We zetten verbeeldingskracht tegenover die bestuurlijke kracht. Wij zijn met z’n tweeën, maar afhankelijk van de opgaven sluiten ook andere mensen aan: bij landbouw zijn er bijvoorbeeld vertegenwoordigers van de gemeente Altena betrokken.’
Het is een overheidsdialoog, zeggen de twee stedenbouwkundigen. Ook de waterschappen en de provincie zijn aangehaakt. En niet te vergeten: jonge
ontwerpers. ‘De SRBT was de locatie van ontwerpcompetitie Europan 17. Daarmee is de regio veel meer op de kaart gezet. We deden met zes locaties mee. Ik had gedacht: dan komen we terecht tussen steden als Parijs en Londen, maar je ziet dat het grootste deel van de opgaven landt in regio’s als deze. Die opgaves zijn Europees, en van ons allemaal.’
In de zaal zitten veel ontwerpers en stedenbouwkundigen, vooral uit Tilburg en Breda, maar er zijn ook een vertegenwoordiger uit Zundert, deelnemers aan Europan en een procesbegeleider burgerinitiatieven aanwezig. Zij zijn vanavond aanwezig om met elkaar in gesprek te gaan over de ontwikkeling van de naoorlogse wijken in het gebied. Mooi NL, dat begon als een afdeling van het ministerie van Binnenlandse Zaken, presenteerde acht handreikingen om concreet aan de slag met ruimtelijke opgaven.
Tess Broekmans van stedenbouwkundig bureau Urhahn bijt het spits af met een presentatie over één van die handreikingen, waar deze avond ook in het teken van staat: de transformatie van de naoorlogse wijk. ‘Er zijn veel naoorlogse wijken. 48 procent van de woningvoorraad bevindt zich in zo’n wijk. Daar komen veel transities op af: de demografie verandert, de economie verandert en sociaal-maatschappelijk verandert er een hele boel.’
Zandlopers en cirkels
Broekmans begon met de vraag wat naoorlogse wijken precies zijn. Kun je daar een verdeling in maken? Ja, denkt Broekmans. Zij verdeelde de wijken die na de oorlog gebouwd zijn onder in vier categorieën: de wederopbouwwijken van de jaren 50 en 60, de bloemkoolwijken van de jaren 70 en 80, de Vinexwijken van de jaren 90 en nul en de jaren 10 en 20, die ze tot de ‘wijk van het marktdenken’ bestempeld. ‘Maar je bouwt eigenlijk altijd de wijk van gisteren’, merkt Broekmans op. ‘Na dertig jaar komt er een ronde van renovatie, van transformatie en daarna volgt weer een nieuwe
generatie bewoners. Dat proces herhaalt zich steeds opnieuw.’
Of eigenlijk niet helemaal, want na elke nieuwe transformatieronde verdwijnen er steeds meer ‘makkelijke plekken’. ‘Er komen steeds meer transities bij, terwijl het aantal plekken waarop die transities kunnen landen, steeds minder wordt.’ De stedenbouwkundige heeft zeven categorieën bedacht waar alle transities in passen en die in een zogenaamde transitiezandloper gegoten. Dat varieert van de categorie ‘water en bodem’ tot de categorie ‘wijkeconomie’. Zowel sociale als fysieke transities zijn in de zandloper meegenomen.
En dat is niet het enige schematische overzicht dat de Delftse hoogleraar heeft bedacht: ze werkte ook aan de zelfbedachte ‘Her-cirkel’, bestaande uit negen stappen waar je mee aan de slag moet als je een wijk wilt revitaliseren. Die negen stappen moedigen bouwers aan om álles uit de transformatie van de wijk te halen. ‘Het eerste deel van die stappen gaat over het scherp krijgen van de opgaven: snappen we hoe die wijk in elkaar zit?’
Wat volgt zijn stappen richting ontwerpverkenningen: wat kan ik hergebruiken? ‘Slopen is nog altijd goedkoper dan hergebruik, maar er is veel meer dan gestapelde stenen alleen: je moet ook kijken naar grondstoffen, naar sociaal kapitaal, naar ecologische netwerken. Misschien moeten we voortaan alleen nog slopen op plekken waar we meer kunnen bouwen en waar we bijvoorbeeld de kansen van een station beter kunnen benutten.’
Van elkaar leren
Een van de conclusies die Broekmans trok na haar onderzoek is dat veel professionals elkaars taal nog niet goed spreken en dat voor iedereen tijd heel anders werkt. ‘Sociale transities zijn altijd kortetermijnproblemen: iemand is dakloos of moet in de schuldhulpverlening en heeft dus zekerheid van onderdak nodig. Ontwikkelaars denken juist in stappen van tien jaar. Die twee tijdshorizonten matchen niet. Sociale en fysieke domeinen moeten veel meer van elkaar leren.’
Zo staat ook Jackel Henstra erin. Hij is projectarchitect bij KAW Architecten, het bureau dat vier jaar geleden het onderzoek Ruimte zat in de stad lanceerde. Dat boek stelt dat er nog genoeg ruimte te winnen is in de bestaande stad en zelfs in de bestaande gebouwen. Die theorie is inmiddels doorontwikkeld tot een stadsscan. ‘Die proberen we in te zetten als hefboom om een discussie los te maken. Het gaat over de potentie van verdichting: je moet je niet blind staren op aantallen’, betoogt Henstra.
Zijn boodschap is vooral: ga écht in gesprek met bewoners. ‘Je ziet twee groepen: een groep die aan wil haken en een groep die bijna aan het afhaken is.’ Henstra geeft een voorbeeld van Henk en Ank, twee bewoners in Volkel waarmee hij gewerkt heeft en wiens woning gesloopt zou gaan worden. ‘Zij boksen tegen alles en iedereen op. De vraag is of zij zijn afgehaakt: er is een grote groep mensen die gewoon zegt dat er met hen niet gesproken wordt.’
Instanties zeggen te vaak dat er geen maatwerk geleverd kan worden, terwijl daar soms juist noodzaak aan is. ‘In die wijk in Volkel had 80 procent van de bewoners een rugzakje. Daar geen rekening mee willen houden is geen oplossing. Ik zeg: wen er maar aan, aan dat maatwerk.’ Het is logisch dat het daarbij soms hard tegen hard gaat. ‘In de buurtspecifieke opgaves schuurt het vaak wel een beetje, maar ik vind het een groter probleem als het niet schuurt. Dat is een indicatie dat er ergens een groot gat zit.’
Het is te illustreren door beleidsmakers, die transformaties duiden als ‘het einde van een tijdperk’, terwijl bewoners eerder bezig zijn met het ‘einde van de maand’. Beleidsmakers spreken over een hyperdiverse samenleving, maar het is de naoorlogse wijk die die samenleving opvangt. ‘Nog te vaak zeggen we: het wordt voller en er mag minder. Het is tijd voor een andere benadering, eentje waarbij we zeggen: we gaan de leefbaarheid verbeteren. Dan komt er vanzelf meer verduurzaming.’
Rechtvaardige tegels
Met zo’n andere benadering is stedenbouwkundig onderzoek en architect Pınar Balat de afgelopen jaren al bezig geweest. Balat gebruikte een methodiek die de wensen van bewoners in de jaren 50-wijk Vrederust in Den Haag centraal stelde. ‘De woningen waren verouderd, de openbare ruimte was verwaarloosd en 85% van de woningen was in bezit van een woningcorporatie. In Vrederust wonen mensen van diverse achtergronden en leeftijden samen. Zij hebben recht op een kwalitatieve leefomgeving’, stelt Balat.
Als kickstarter zette ze samen met de woningbouwcorporatie Haag Wonen een living lab op. ‘Daar maakte drie zaken onderdeel van uit, te beginnen met een democratisch co-creatieproces met bewoners. In vooraf geplande 1-op-1-gesprekken inventariseerden we hun wensen en wilden we ook hun levensvisie begrijpen. Indien mogelijk voerden we deze gesprekken ook in meerdere talen.’ Tijdens de gesprekken maakten Balat en haar collega’s gebruik van een maquette van de wijk en inspiratiekaarten, waar bewoners eventueel zelf nog nieuwe dingen op konden tekenen.
Alle gesprekken werden gefilmd om de woningcorporatie en andere instanties permanent inzicht te geven in wie de bewoners precies zijn. Balat en haar team inventariseerden vervolgens welke wensen het meest voornaam waren en wat het vaakst genoemd is. ‘We lieten ons inspireren door de modulaire structuur van het gebied en verdeelden de openbare ruimte in twaalf tegels.’ Die tegels konden bij wijze van spreken ingekleurd worden met interventies, zoals een speeltuin of een park.
Door te werken met onder andere video en een digital twin van het gebied, kon Balat richting bewoners én richting bouwprofessionals duidelijk maken wat de wensen waren en wat er wel en niet mogelijk was. Geen overbodige luxe in een streven naar een zo rechtvaardig mogelijk ingedeelde wijk. Doordat Balat niet met een opdrachtgever werkte, maar alleen samenwerkte met de woningcorporatie, gaf dat haar veel vrijheid om écht voor de mensen te werken, vertelt ze.
Sociale woningen in villawijken
Na de drie presentaties gaan de sprekers onder leiding van moderator Sophie Stravens nog verder met elkaar in gesprek. Waar zitten de pijnpunten nou precies in de naoorlogse wijk? Volgens Tess Broekmans zit de belangrijkste opgave in de combinatie tussen mobiliteit en voorzieningenniveau. ‘De functiescheiding is typisch in de naoorlogse wijk. Door verdunning nemen de voorzieningen af en alle wijken, tot Vinex aan toe, zorgen voor veel mobiliteitsbewegingen. We moeten ons afvragen hoe je weer een complete wijk krijgt, waar ook gewerkt wordt en waar je naar school
kan. Het kost ons zeker vijftig jaar om dat weer bij elkaar te krijgen.’
Volgens de drie sprekers is het startpunt van transformatie vaak sociale problematiek. Pas als die de kop opsteekt, merken gemeenten en bouwprofessionals dat er iets moet veranderen. ‘Je moet je afvragen of je die sociale problematiek met fysieke maatregelen kunt oplossen. Soms denk ik: je moet niet alleen aan die naoorlogse wijken werken, maar vooral sociale woningen aan villawijken toevoegen. We doen nu het tegenovergestelde omdat we gewoon veel corporatiebezit hebben.’
Communicatie is ook enorm belangrijk, vinden Broekmans, Henstra en Balat. ‘Wij proberen de taal aan te slaan die er lokaal is’, zegt Jackel Henstra. ‘Het is niet de bedoeling dat wij ons verhaal uitstorten over de wijk. De vraag die je in een dorp stelt is ook heel anders dan een vraag die je in een stad stelt. In een stad kun je misschien nog zonder eigen auto, maar tegen een mantelzorger in een dorp moet je niet vertellen dat hij zijn auto moet inleveren. Die verschillen moet je helder voor ogen krijgen.’ Dat vraagt ook van ontwerpers dat zijn hun ego achterwege laten: eerlijk zijn en geen dingen beloven die je niet kunt waarmaken.
Het is pure inspiratie voor een breder plenair gesprek over de toekomst van de naoorlogse wijk. ‘Er is vaak niet zoiets als een collectief belang in een naoorlogse wijk’, reageert Marco Visser van de gemeente Tilburg. ‘In buurten zijn het vaak de mensen met een grote mond die je hoort, of de grijze witte mannen die het beter weten’, zegt hij. ‘Mensen pleiten allemaal voor hun eigen voordeur. Wat is de algemene waarheid? Zit daar bewaking op?’ vraagt de Bredase architect Malou Kemps zich af.
Het is dan ook te verdedigen om het collectieve gesprek over te slaan en vooral 1-op-1 met mensen in gesprek te gaan, zegt Pınar Balat. ‘Veel mensen zijn verlegen en zij hebben de tijd nodig om zich in een groepsgesprek open te stellen. Je moet dus niet op drukke participatieavonden de vakjes aftikken, maar echt de tijd voor bewoners nemen. Daar zijn tools voor: met twaalf mensen kun je vaak al een groep
vertegenwoordigen.’
We kunnen niet alles oplossen
En toch zijn er vraagstukken waar bewoners hoe dan ook de nadelen van zullen ondervinden, denkt Marco Visser. ‘We willen onze stedelijke regio inrichten als 15-minutenstad. In wijken hebben mensen daar niet zo’n boodschap aan. Daar komt dat algemene belang om de hoek kijken: hoe kunnen we mensen met de inrichting van een wijk toch die kant opduwen, terwijl we tegelijkertijd begrijpen dat mensen die auto nodig blijven hebben?’ Soms is het ook een tijdsvraagstuk: station Reeshof werd bijvoorbeeld pas gebouwd toen de hele wijk er al stond, en toen had iedereen al twee auto’s voor de deur staan.
Volgens een architect in de zaal is vooral belangrijk om te onthouden dat ontwerpers, architecten en stedenbouwers niet alles kunnen oplossen. ‘We moeten harde grenzen stellen. We kunnen eenzaamheid niet oplossen. We zijn geen consulenten voor de mentale gezondheid. We moeten zeggen: dit kunnen we wel, dit kunnen we niet. Zo werkt de stad, alles is dynamiek. Sommige bewoners liggen ook écht dwars.’
Frank Toeset, beleidsadviseur bij de gemeente Zundert, neemt vanavond vooral inspiratie mee voor participatietrajecten in de dorpskernen. ‘Voor het
participatietraject dat we nu in Rijsbergen doen is het heel lastig om mensen over de streep te krijgen voor een keukentafelgesprek. Die persoonlijke aanpak van Pınar vind ik prachtig. We moeten dan nog wel zoeken om belangen die geen eigen stem hebben, zoals de natuur, ook vertegenwoordigd te krijgen.’
Hij vindt het mooi om te zien dat de 19 gemeenten, de provincie en de waterschappen bezig zijn een sterke, gezamenlijke regio te bouwen. ‘Het is
aantrekkelijk om daar als gemeente Zundert op aan te halen. We kijken niet meer naar willekeurige lijntjes die op een kaart zijn getrokken. Breda en Tilburg vullen elkaar prachtig aan doordat ze zo van elkaar verschillen.’ Toeset hoopt dat de regio gezamenlijk problemen kan aanpakken, juist omdat de gemeenten voortaan in een groter perspectief werken.
De avond wordt afgesloten met een naborrel: eentje waar ongetwijfeld weer nieuwe verbindingen zijn gelegd. En er komen nog meer Regiogesprekken aan die de onderlinge verbanden in de SRBT zullen versterken. De expositie blijft tot 10 december in Tilburg staan, en gaat daarna nog op doorreis naar Waalwijk, Breda en Etten-Leur. En er zijn nog gaten, dus andere locaties die geïnteresseerd zijn, kunnen contact opnemen met CAST of BLASt.
Foto: Joris Buijs © 2024